Words from lesson 44: groceries
English | Dutch |
shop / store | (de) winkel |
groceries | (de) boodschappen |
bread | (het) brood |
milk | (de) melk |
fruit | (het) fruit |
vegetables | (de) groenten |
meat | (het) vlees |
cheese | (de) kaas |
rice | (de) rijst |
pasta | (de) pasta |
I'm going to the store for groceries. | Ik ga naar de winkel voor boodschappen. |
We need bread, milk, and fruit. | We hebben brood, melk en fruit nodig. |
I always buy fresh vegetables and fruit. | Ik koop altijd verse groenten en fruit. |
The meat is in the refrigerator. | Het vlees ligt in de koelkast. |
I bought cheese and ham for lunch. | Ik heb kaas en ham gekocht voor de lunch. |
Pasta is easy and quick to prepare | Pasta is makkelijk en snel te bereiden. |
Can you bring some rice for me? | Kun je wat rijst voor me meenemen? |
I never forget my shopping list | Ik vergeet nooit mijn boodschappenlijstje. |
Where is the milk in the store? | Waar staat de melk in de winkel? |
The checkout is at the exit of the store. | De kassa is bij de uitgang van de winkel. |
Click here for more information about Joyce from Dutch with Joyce.