Learn Dutch - Episode 42: the shed

Overzicht_van_tuin_met_tuinhuisje,_staat_aan_de_achterzijde_van_de_voormalige_boerderij_-_Roovert

Credit: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, CC BY-SA 4.0

This mini-lesson is a perfect follow-up on last week's episode about the garden; Joyce Diebels from 'Dutch with Joyce' discusses words and sentences that have to do with a small building that can be found in many Dutch gardens: the shed.


Words from lesson 42: the shed
EnglishDutch
shed(de) schuur
tools(het) gereedschap
bicycles(de) fietsen
gardening tools(het) tuingereedschap
lawnmower(de) grasmaaier
ladder(de) (ladder)
broom(de) bezem
bucket(de) emmer
paint(de) verf
storageopslag
The shed is a convenient place to store tools.De schuur is een handige plek om gereedschap op te bergen.
We always store our bicycles in the shed.We stallen onze fietsen altijd in de schuur.
The gardening tools are neatly organized on the wall of the shed.Het tuingereedschap hangt netjes geordend aan de muur van de schuur.
The lawnmower is ready in the shed for mowing the lawn.De grasmaaier staat klaar in de schuur voor het maaien van het gazon.
We have a ladder in the shed for chores around the house.We hebben een ladder in de schuur voor klusjes rond het huis.
The broom and the bucket hang next to each other in the shed.De bezem en de emmer hangen naast elkaar in de schuur.
The shed provides ample storage space for seasonal items.Er liggen blikken verf op de planken in de schuur voor het schilderen.
We also use the shed as a workshop for small projects.We gebruiken de schuur ook als werkplaats voor kleine klussen.
Click here for more information about Joyce from Dutch with Joyce.

Share